Klanklichamen – Koninklijk Concertgebouworkest op 23 en 24 januari

januari 10, 2014 in The Human Body - jan 2014 door Jacoba

Frost-Martin-credit-Mats-Backer-340x280px

 

Op donderdag 23 en vrijdag 24 staan de concerten van het Koninklijk Concertgebouworkest in het teken van The Human Body. Het orkest staat onder leiding van Xian Zhang en speciale gast is klarinettist Martin Fröst. Lees hier alvast de programmatoelichting


Muziek en het menselijk lichaam zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Niet alleen om voor de hand liggende redenen – tot de komst van elektronische muziek ging menselijk handelen per definitie vooraf aan muzikaal geluid – maar ook omdat muziek endans van oudsher in elkaars verlengde liggen.

Al in de oudst bekende muziekcultuur, die van de Australische Aboriginals, gaat muziek 
onveranderlijk samen met beweging. Alle muziek die bedoeld is om op te dansen of die verwijst naar de dans vertelt van die beweging, zoals dat gebeurt in de werken van Penderecki, Lutosławski, Hillborg en Bartók. Ook is de muziek vaak een metafoor voor het menselijk lichaam. De complexiteit van onze hersenen, de verfijning van spierbeweging of gewoon brute spierkracht uitgedrukt in klank. Dat is het terrein van Detlev Glanert in het even overdonderende als breekbare Frenesia dat hij speciaal voor het 125-jarige Koninklijk Concertgebouworkest schreef.

Vrijheid zonder maatstrepen
Penderecki Prelude voor klarinet solo

De Prelude voor klarinet solo van Krzysztof Penderecki en de twee werken van Witold Lutosławski zijn vooral bedoeld als korte ‘Aufforderungen zum Tanz’. Penderecki’s Prelude is geschreven in 1987 als een verjaardagscadeautje voor de Engelse componist Paul Patterson. Het werk is genoteerd zonder maatstrepen, zodat de uitvoerder veel vrijheid heeft en het kan laten klinken als een improvisatie.
De prelude beschrijft in drie minuten een boogvorm in tempo (langzaam-snel-langzaam), toonhoogte (laag-hoog-laag) en dynamiek (zacht-hard-zacht) en laat zich beluisteren als een zoektocht naar snelheid, naar beweging, om vervolgens tot stilstand te komen op dezelfde lage G waarmee het werk begon.

Noord-Poolse dans
Lutosławski Danspreludes

De Preludia taneczne (Danspreludes) van Witold Lutosławski hebben hun wortels in de dans. Hij schreef de stukken in 1954 voor klarinet en piano in antwoord op een verzoek van zijn uitgever om wat eenvoudiger studiestukken en baseerde zich in alle vijf delen op dansliederen uit het noorden van Polen. Lutosławski was zeer vertrouwd met de Poolse volksmuziek. 
In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog kon hij, net als zijn collega’s in de Sovjet-Unie, niet veel anders schrijven dan muziek in de door het regime opgelegde ‘socialistische en realistische’ stijl. De volksmuziek was voor Lutosławski een manier om er nog iets interessants van te maken. Hij beschouwde dit niet als een knieval voor de officiële instanties, voor hem was het veel meer een vorm van conserveren van de muzikale taal van het volk, en daarmee van de dans en het onderlinge contact dat zijn landgenoten door middel van muziek maakten. Ook toen na de dood van Stalin een grotere artistieke bewegingsvrijheid mogelijk werd en Lutosławski een eigen, moderne stijl kon ontwikkelen, bleven de Danspreludes hem dierbaar. In 1955 arrangeerde hij het werk voor klarinet, harp, slagwerk en strijkers en het groeide uit tot een van zijn meest succesvolle composities.

Portret van de huidige mens
Glanert Frenesia

‘Ik zie muziek als een spier bestaande uit emotie, constructie en materiaal. Soms domineert het een, soms het ander en daardoor begint het te bewegen. Voor mij is muziek compleet organisch.’ De Duitser Detlev Glanert, sinds 2011 een van de drie huiscomponisten van het Koninklijk Concertgebouworkest, heeft grote affiniteit met het thema The Human Body. Deze leerling van Hans Werner Henze noemt zichzelf geen avant-gardistisch of vernieuwend componist. Hij is net als Henze een componist die met beide benen in de traditie staat en vanuit dit fundament de muzikale taal verruimt en verandert. Dat doet hij ook met Frenesia, het orkestwerk dat hij speciaal voor het 125-jarige Concertgebouworkest schreef. 
Glanert bedoelde het werk als een eerbetoon aan Richard Strauss, vooral aan Ein Heldenleben dat Strauss in 1898 aan Willem Mengelberg en het Concertgebouworkest opdroeg. Glanert was getroffen door de ‘sterk gespierde gebaren’ aan het begin van Ein Heldenleben ‘die energie bieden voor de richting van de muziek’. Frenesia opent met een even wild en ‘frenetiek’ gebaar, dat meteen het volledige materiaal voor het vervolg bevat. In contrast met de woeste opening staan kale melodische cellen (‘musica povera’) waarmee Glanert met een minimum aan materiaal maximale zeggingskracht genereert. Hoewel Glanerts werk in tegenstelling tot dat van Strauss ‘antiromantisch’ is, overheersen overeenkomsten met de geest van Ein Heldenleben. ‘Het werk van Strauss roept bij mij altijd associaties op met een organisch lichaam, een levend klanklichaam,’ zegt Glanert. ‘Zelden is er in de geschiedenis zinnelijker muziek gecomponeerd. Het lichamelijke in de muziek vertelt ons iets van de toestand van de mensen in de tijd van Strauss. Ik wilde in mijn nieuwe orkestwerk een vergelijkbare aanpak uitproberen. Vanzelfsprekend met mijn eigen klankwereld en op een manier die de gebaren van Strauss niet imiteert of citeert, maar verder ontwikkelt. Frenesia is daarom een portret van de huidige mens, met zijn lichamelijkheid, zijn zenuwstelsel, zijn spieren en bewegingen.’

Eenmansopera
Hillborg Peacock Tales

‘Een monodrama voor klarinet en orkest,’ zo noemt de Zweedse klarinettist Martin Fröst het klarinetconcert Peacock Tales dat zijn landgenoot Anders Hillborg voor hem schreef. Fröst suggereerde zelf om mime, dans en belichting een belangrijk rol te laten spelen en op die manier te zorgen dat ‘het publiek betrokken raakt bij moderne muziek’. In feite biedt Peacock Tales vooral een andere manier van hedendaagse klassieke muziek presenteren. Daarnaast is er een duidelijke relatie met menselijke beweging en emotie. Toch zegt Fröst: ‘Ik maak muziek, ik sta niet in eerste instantie op het podium om een mimeact of zoiets weg te geven. De uitvoering van klassieke muziek kent vele codes. Anders Hillborg schreef zijn concert onder andere om die codes te doorbreken. Het werd een multimedia-experiment dat voornamelijk uit zijn koker kwam. Mensen waren verrast en soms geschokt, maar uiteindelijk is het helemaal niet zo vreemd. Opera is het terrein van de klassieke muziek waar verschillende media elkaar altijd al vonden. Ik doe met zo’n concert van Hillborg niets anders dan een soort eenmansopera uitvoeren.’
Hillborg heeft van het klarinetconcert een dramatische reis gemaakt langs verschillende muzikale en emotionele ‘stations’, zoals de componist ze noemt. De bewegingen van de solist reflecteren de emoties achter de muziek. Die biedt, na het verstilde begin, een reeks van nieuwere speeltechnieken en invloeden van Scandinavische volksmuziek en klezmer.

Een voorproefje:

Schijnbare eenvoud
Bartók Danssuite

De grote inspiratie voor Lutosławski’s gebruik van Poolse volksmuziek vormde het onderzoek van Béla Bartók naar Hongaarse en Roemeense volksmuziek. Bartók documenteerde deze nauwgezet en hij putte er uit voor composities als de Danssuite. Dat werk schreef hij in 1923 voor de viering van de vijftigste verjaardag van de vereniging van de Hongaarse steden Boeda, Óboeda en Pest tot de hoofdstad Boedapest. Tijdens het feestconcert, waarop ook speciaal voor de gelegenheid geschreven werken van Zoltán Kodály en Ernö Dohnányi stonden, werd Bartóks werk niet onverdeeld positief ontvangen. ‘Mijn Danssuite werd zo slecht uitgevoerd dat succes ook uitgesloten was,’ zei Bartók over deze gelegenheid. ‘Ondanks de schijnbare een-
voud zitten er veel lastige plekken in voor de musici en het orkest was daar niet op voorbereid. De repetitietijd was zoals gewoonlijk veel te kort, dus de uitvoering klonk navenant slecht.’ Pas twee jaar later, toen het Tsjechisch Filharmonisch Orkest het werk uitvoerde, werd de kwaliteit van de Danssuite erkend en groeide het uit tot een sleutelwerk voor de internationale naamsbekendheid van Bartók. De Danssuite bestaat uit zes delen die naadloos in elkaar overgaan via een telkens terugkerend ritornello (instrumentaal refrein). De thema’s hebben een relatie met volksmuziek, maar het zijn Bartóks eigen creaties. In het eerste deel klinken Arabische invloeden die ook in de muziek van de Balkan een rol spelen, in het tweede deel refereert Bartók aan Hongaarse elementen, het derde en vierde deel verwijzen naar Roemeense volksmuziek en het vijfde deel is een niet naar een specifiek land verwijzend ‘volksliedje’. De finale is Bartóks eigen ‘Alle Menschen werden Brüder’, waarin de thema’s uit eerdere delen bijeen komen. Bij de premičre verzweeg Bartók maar dat hij hiermee ‘de verbondenheid van alle naties en alle mensen’ wilde illustreren. Dit om het nationalistische bewind in de nog jonge staat, zijn opdrachtgever, niet te bruuskeren.

Voorafgaand aan het concert op donderdag is er een Voorprogramma door Hans van Manen. Kaarten zijn gratis af te halen bij kassa van Het Concertgebouw of te reserveren via de Concertgebouwlijn (0900 671 8345, € 1 p/g, dagelijks van 10-17 uur).

Anders dan op donderdag heeft het concert op vrijdag 24 januari de gebruikelijke opzet: aanvang 20.15 uur; met pauze. Aan het donderdagprogramma zijn twee stukken toegevoegd die hieronder worden toegelicht. Er is geen Voorprogramma, maar een Inleiding in de Spiegelzaal om 19.15 uur.

Op zoek naar nieuwe vormen
Lutosławski Ouverture voor strijkorkest

De Ouverture voor strijkorkest uit 1949 is een van de eerste werken waarin Witold Lutosławski uit zijn schulp kruipt en naar nieuwe vormen van beweging in de muziek zoekt: hoe kan hij de traditionele harmonie achter zich laten en toch een organisch gevoel van ontwikkeling, van voortgang genereren? Het vijf minuten durende werk heeft de vorm van een sonate maar is vooral Lutosławski’s ontdekking van een eigen stijl en een eigen geluid.

‘Klezmer ontmoet Paganini’
Fröst Klezmer Dance No.3, ‘Let’s be happy’

Göran Fröst baseerde zich voor zijn derde Klezmer Dance op een werk van de Argentijns-Israëlische klezmermuzikant en klarinettist Giora Feidman, naar wiens werk in huize Fröst veelvuldig geluisterd werd. ‘Let’s be happy’ is dan ook een vorm van thuiskomen voor Martin Fröst: ‘Ik ben als klarinettist ontzettend beďnvloed door grote klezmerklarinettisten. Het is een taal waar ik veel naar geluisterd heb. Met deze arrangementen heeft mijn broer een soort “klezmer ontmoet Paganini” gemaakt.’

Door: Paul Janssen

Dit artikel is geschreven voor het AAA Festivalblad dat gratis verspreid wordt bij alle AAA-activiteiten.

Klik hier voor meer informatie en kaarten voor het concert op donderdag 23 januari.
Klik hier voor meer informatie en kaarten voor het concert op vrijdag 24 januari.